Aan de overkant van de straat staat momenteel een open huis. Geen open huis in de gewone betekenis van het woord, maar meer een onbedoelde doorzonwoning.
De vroegere bewoners, een ouderwetse ongetrouwde zus en broer, die nog water pompten in hun keuken, de was op de hand deden, kookten op flessengas en geen bank met hun geld vertrouwden, zijn al lang vertrokken. De broer naar het hiernamaals en de zus, die nooit hun erf verliet, – stuurloos geworden in de mist zonder haar broer – naar een verzorgingstehuis.
De mensen ernaast hebben het huis gekocht, om het af te breken en op de vrijgekomen plaats hun eigen woning uit te breiden. Inmiddels is de sloop begonnen. Inboedel, deuren, ramen, kozijnen, trappen, dak en plafonds zijn verwijderd.
Een antiek kastje in de woonkamer bleek volgestouwd met oude conservenblikken vol muntgeld. Was dit de verborgen schat uit de geruchten?
Voor het eerst heeft de zon in heel het huis vrij spel, tot in hoekjes die nooit eerder daglicht zagen. De muren op de bovenverdieping hangen nutteloos tussen aarde en hemel. In de felle zonnestralen, tegen een achtergrond van oubollig bloemetjesbehang, verdwijnen stofdeeltjes en herinneringen voorgoed.