Die keer toen ik op dat feestje was, net twee drankjes had gehaald en me met de glazen ter hoogte van mijn hoofd door de krioelende mensenmassa heen bewoog, terwijl ik dacht ergens in de drukte mijn naam te horen roepen, maar daar niet zeker van was, en ik mijn aandacht erbij moest houden om naar de juiste plek te manoeuvreren, waar een vriendin op me wachtte, zonder te morsen.
Of die keer in de supermarkt, toen ik alles wat ik nodig had in mijn winkelwagentje had verzameld en ik aansloot in de rij voor een van de kassa’s, terwijl ik op mijn horloge keek om te zien of ik nog op tijd zou zijn voor mijn volgende afspraak en vervolgens mijn bankpasje tevoorschijn haalde om mee af te rekenen en dus niet zag dat jij vanuit de rij voor een andere kassa mijn aandacht probeerde te trekken.
Of die keer in de bioscoop, toen ik, net voor de film begon, intens in gesprek was met een goede vriend en we bijna voorovergebogen zaten om elkaar beter te kunnen verstaan, net voor het licht in de zaal uitging en wij door de mensen om ons heen (sssttt!) tot stilte gemaand werden, waarna jij net als iedereen onzichtbaar werd.
Of die keer in het bos, toen ik wandelde met de hond van de buren, die op vakantie waren en die mij gevraagd hadden voor Wodan te zorgen, en ik er mijn handen vol aan had om ervoor te zorgen dat die brave Wodan, die plotseling in een woesteling was veranderd, zich niet van de riem los zou rukken om achter een eekhoorntje aan te gaan, en jij een schim tussen de bomen in de verte was geweest.
Of die keer dat ik in een bus zat die net het centraal station verliet en er een andere bus vanuit de tegenovergestelde richting net het station binnen kwam rijden en ik een fractie van een seconde meende jou achter die ruiten te herkennen, maar daar niet lang bij stilstond.
Of die keer dat ik geld opnam uit een van de weinige geldautomaten die de stad nog rijk was, en ik vaststelde dat er toch wel degelijk andere mensen zijn die nog cash geld gebruiken en jij je in de rij achter mij bevond.
Of die keer dat ik het gevoel had dat er een paar ogen in mijn rug priemde, toen ik van het voorjaarszonnetje genoot op een terrasje, en ik te lui was om me om te draaien en er vervolgens van overtuigd raakte dat ik het me maar verbeeld had.
Of die keer toen de telefoon ging en maar bleef gaan, maar ik brooddeeg aan het kneden was en natuurlijk niet op kon nemen.
Of die keer dat ik per ongeluk alle binnengekomen berichtjes op mijn telefoon gewist had zonder ze eerst te lezen.
Of die keer dat ik thuis op mijn gemak een boek zat te lezen en ik, om rust aan mijn hoofd te hebben, tijdelijk de deurbel had uitgeschakeld.
Of die keer dat ik in de achtertuin bezig was, met mijn handen in de modder, want ik had net een struik geplant, en ik vaag de voordeurbel meende te horen, maar daar niet helemaal zeker van was.
Of die keer dat je me van achteren op mijn schouder tikte, maar er net vóór mij iemand om mijn aandacht vroeg.
Of die keer dat ik in het vliegtuig zat op weg naar huis vanaf een verre bestemming en ik mijn ogen sloot van vermoeidheid, ook al lukte het me niet om te slapen, en jij blijkbaar drie rijen achter mij had gezeten.
Jammer, al die keren dat ik je gemist heb.
Maar jij, onverschillig je hoofd afwendend: ‘Dat was ik niet.’