– Hé hallo! Dat is lang geleden, zeg!
Ze heeft hem herkend. Hij komt naar haar tafel toe.
Hij heeft nog steeds dat dwaze kapsel en hij draagt zelfs nog precies dezelfde jas.
Er zijn nog andere tafels vrij. Ze was hier liever alleen blijven zitten.
Maar hij heeft de rugleuning van de stoel tegenover haar al beet.
– Dus, ik zei – je hoorde me waarschijnlijk niet – dat is lang geleden!
Zijn gezicht straalt van blijdschap.
– Ja.
Antwoordt ze. Dat kan zowel op dat lang geleden slaan als op dat ze hem wel degelijk gehoord heeft.
Met veel poeha trekt hij zijn jas uit, hangt die over de leuning van zijn stoel en gaat er puffend op zitten.
– Hè hè, ik zit.
Ja, dat is iedereen wel opgevallen. Hij schuift zijn stoel lawaaierig wat dichter naar het ronde tafelblad en legt zijn onderarmen en ellebogen erop.
– Goh, dat ik jou hier tegenkom!
Net iets te luid, zoals vroeger. Niet alleen voor haar bedoeld, maar altijd ook voor de mensen om hem heen.
Technisch gesproken kom je iemand die stil zit niet tegen, maar dat soort details gingen altijd al aan hem voorbij. Dat en het feit dat hun relatie jaren geleden al tot het vriespunt bekoeld is.
– Zal ik iets voor ons bestellen?
Terwijl hij dat vraagt, te luid natuurlijk, te enthousiast, draait hij zich om, om de aandacht van een serveur te trekken.
– Nee bedankt.
– Drink je niets?
Hij klinkt verbaasd.
Ze antwoordt niet, haalt alleen even haar linker wenkbrauw op.
Terwijl hij zijn rug weer naar haar toe draait, wordt haar kopje thee al vanaf de andere kant gebracht.
– Dankjewel.
Antwoordt ze met een vriendelijke glimlach naar de serveur, die alweer weggelopen is voordat het tot hem doorgedrongen is dat ze er was.
Ze doet zoetstof in haar thee, roert het, stopt het kleine koekje dat erbij zit in haar mond en begint tevreden te kauwen.
Hij kijkt om en merkt verbaasd haar kop thee op.
Ze is hem al bijna weer vergeten.
Denkt aan het verhaal waaraan ze aan het schrijven is, thuis. Pakt snel even haar telefoon om er een aantekening op te maken.
Maar hij wil haar aandacht.
– Dus…!
Dus, wat? Denkt ze ongeïnteresseerd.
– Wat leuk dat ik jou weer eens zie!
Opnieuw haalt ze een wenkbrauw op.
– Verdorie, waar blijven ze nou?
Hij klinkt verontwaardigd. En hij schrikt als blijkt dat de serveur net achter hem opduikt.
– Hier ben ik al, meneer!
Ze meent een kleine minachting in dat woordje meneer te horen.
– Ah ja. Een koffie graag. Met suiker en melk.
– Komt in orde.
Hij draait zich weer om naar haar.
– Dus…! Eh… Hoe gaat het nu met je?
Een hoopvolle blik. Hij wil waarschijnlijk van alles weten. Over haar leven nu.
Ze zwijgt een tijdje en zegt dan overtuigend, kort:
– Goed.
En ze blaast even over haar hete thee. Meer krijgt hij niet van haar. Hij heeft vroeger al veel te veel van haar gehad.
Hij lijkt te willen doorvragen, meer te willen weten, maar lijkt zich ook te ergeren – hij ergerde zich vroeger al voortdurend – lijkt zich te ergeren over dat er zo weinig van haar terugkomt.
– Woon je hier?
– Nee, ik drink hier een kopje thee.
– Ja, duh! Woon je hier in de stad?
Ze haalt haar schouders lichtjes op. Misschien heeft hij het niet eens gezien.
Zijn koffie wordt gebracht. Nu al. Heeft hij eens niets te klagen. Toch wel…
– Twee suiker graag!
– Er zitten twee klontjes in de verpakking, meneer.
Weer die subtiele minachting in het woordje meneer.
– Twee suiker graag! En vlot een beetje!
De serveur, ze kent hem, ze komt hier vaker, knipoogt naar haar. Ze glimlacht terug. Wij kennen dit soort mensen, denken ze samen.
Hij probeert meerdere keren een gesprek aan te knopen. Zij antwoordt niet.
Ze drinkt haar thee in kleine, hete slokjes, maakt nog een aantekening op haar telefoon. Verheugt zich al op terug thuis te zijn en verder te schrijven aan haar verhaal. Realiseert zich dan dat het tot nu toe missende personage, of een persiflage daarvan, toevallig net tegenover haar zit.
Ze glimlacht.
Hij begrijpt het niet. Begrijpt haar verkeerd. Net als vroeger.
– Ben je blij mij te zien?
Hij moet het ongeloof over die vraag wel kunnen zien op haar gezicht.
Ze antwoordt niet.
– We hadden toch…?
– Wat?
Vraagt ze licht geïrriteerd als hij zijn zin niet afmaakt.
– We hadden het toch goed samen? Vroeger?
Ze kijkt op haar telefoon. Checkt tegen beter weten in haar berichten. Geeft op die manier een boodschap af.
Hij neemt, te snel, een slok van zijn koffie. En brandt zijn tong.
– Au, godverdomme!’
Zo kent ze hem weer.
– Ik wil graag…
Hij heeft niets te willen.
– Ik wil je graag…
Hij heeft niets met haar te willen.
Hij kijkt wanhopig naar haar, kwetsbaar. Smeekt met zijn ogen om een tegemoetkoming.
Ze kijkt emotieloos terug.
Ze hoopt dat hij weggaat.
Achter hem gebaart de serveur die ze goed kent of ze hulp nodig heeft. Glimlachend schudt ze zwijgend ‘nee bedankt’ tegen hem. Hij steekt zijn duim op.
Kort daarna loopt hij achter de stoel van de haar opgedrongen tafelgenoot langs en botst er ‘per ongeluk’ tegenaan.
Die wordt alweer boos. Maar hij doet zijn best zich in te houden, een goede indruk op haar te maken.
Ze maakt haar wijsvinger nat en pikt er een laatste kruimeltje van het koekje op haar schoteltje mee op, stopt het in haar mond.
Hij begrijpt ook dit gebaar verkeerd en begint breed te lachen.
– Ik dacht… Misschien kunnen we…?
– Nee.
Ze kijkt dwars door hem heen.
– Maar we zouden toch kunnen…?
– Nee zei ik.
Woedend staat hij op, schuift zijn stoel naar achteren. Gooit per ongeluk zijn koffie om, klungelt het kopje weer rechtop, krijgt een paar druppels op zijn broek.
– Maar godverdomme, waarom niet dan?!
Woest lijkt hij.
Ze moet erom lachen. Dat valt niet goed.
Hij rukt zijn jas van de leuning van zijn stoel, probeert hem boos aan te trekken, raakt erin verstrikt.
De vriendelijke serveur komt zijn hulp aanbieden.
Hij rukt zich bij de man in het zwart en wit vandaan. Gooit bijna zijn stoel om.
Wat er nog over is van zijn koffie probeert hij op te drinken, maar het komt op zijn kleren terecht.
Ze barst in lachen uit.
– Het is al goed, ik ben weg! En ik wil je nooit meer zien!
Fijn, denkt ze.