BG 44 – Vallen

Tijdens haar dagelijkse wandeling door Rustig Belgisch Dorp lijken de bewoners vandaag spontaan te vallen zodra ze De Maakster zien. Dat kan natuurlijk toeval zijn. Het heeft niet gevroren, integendeel, het is zelfs warm voor de tijd van het jaar, maar de laatste restjes rottende bladeren op straat zijn door de regen van vannacht glibberig geworden.

Halverwege haar route, tussen de sportvelden aan de ene kant en het mountainbiketerrein aan de andere kant, ziet De Maakster in de verte een oudere man met zijn hond. De man zwaait plotseling met beide armen door de lucht en valt dan pardoes op zijn gat. De hond, een blonde labrador, staat er verbaasd bij te kijken. Als ze hem even later passeert en vraagt hoe het gaat – de man, niet zijn hond – wendt hij beschaamd zijn hoofd af en mompelt iets onverstaanbaars. Ze loopt verder.

Even later ziet ze Meneer Bert. Die steunt met één hand op zijn rollator en klopt met zijn andere hand de knieën van zijn broek af. Hij wijst naar het steegje naast het café waar zij net uit gekomen is – het steegje, niet het café – en zegt ‘ik ben daar zonet gevallen’. ‘Oei’ schrikt De Maakster, want Meneer Bert is niet de jongste meer. Gelukkig is hij niet gewond geraakt, stellen ze samen vast. Dan horen ze een gekletter achter zich en draaien ze zich tegelijk om, om te kijken wat er gebeurd is.

Bij het inrijden van het net genoemde steegje is een sportief geklede bierbuikwielrenner zojuist onderuit gegaan. De Maakster snelt er naartoe om hem te helpen en hem zijn bidon, die richting de weg rolt, terug te geven. Ook hij verzekert haar, liggend op de grond, verstrengeld met het frame van zijn fiets en met het schaamrood op de kaken, dat het echt heel goed met hem gaat, dankuwel. Hij krabbelt moeizaam overeind en probeert te doen alsof er niets gebeurd is.

De Maakster steekt de weg weer over, neemt afscheid van Meneer Bert en wandelt verder. Op een van de laatste rechte stukken van haar wandelroute fietst haar een groepje wielrenners tegemoet. De achterste rijder van het groepje smakt, je raadt het al, pardoes tegen het asfalt. Als De Maakster de plek bereikt waar zijn vrienden hem net overeind geholpen hebben, lijkt een van hen haar verwijtend aan te kijken. Ligt het dan toch aan haar?