Dit is de dialoog die ik schreef voor het Belgische openlucht theaterproject ‘Het Bankje 2021’.
– Mooi weer vandaag, hè?
– (zwijgt)
– Ik zei, mooi weer vandaag.
– Ja. Dat heb ik gehoord.
– En?
– En, wat?
– Of het mooi weer is vandaag?
– Ik hoorde net van wel.
– En bent u het daarmee eens?
– Nee, dat niet.
– Waarom?
– Waarom wat?
– Waarom bent u het er niet meer eens?
– Waarmee?
– Dat het mooi weer is vandaag.
– Ik vind het te koud.
– Maar het is toch niet zo koud vandaag?
– Jawel.
– Gisteren was het kouder.
– Een beetje, ja.
– Vandaag is het mooi weer.
– Vind ik niet.
– Waarom?
– Het is me te koud.
– Het is te kóud, zegt u?
– Nee. Ik zeg het is MIJ te koud.
– Ah zo.
– Ja.
– En de regen?
– Welke regen?
– Dat het niet regent vandaag.
– Waarom vraag je naar de regen dan?
– Wat u ervan vindt.
– Waarvan?
– Van dat het niet regent?
– Oh dat. Dat vind ik wel prettig.
– U vindt het wel prettig dat het niet regent?
– Ja, dat zeg ik.
– Mooi, zijn we het daarover eens.
– Moet dat?
– Moet wat?
– Het eens zijn?
– Nee, dat hoeft niet.
– Goed.
– En verder…
– Nee laat maar!
– Hoe, nee laat maar?
– We zijn klaar met dit gesprek.
– Ik niet.
– Ik wel. Het is klaar.
– Oh. Eh…
– Klaar.
– Oh, oké.
(een kwartier later)
– Hebt u…
– Nee.
– Hebt u misschien…
– Nee, dat zeg ik toch.
– Maar u weet nog helemaal niet wat ik wou vragen!
– En toch is het antwoord nee.
– Nou…
(nog een kwartier later)
– Bent u…
– Nee.
– Bent u toevallig…
– Nee. Zelfs niet toevallig.
– Maar u weet nog helemaal niet wat ik wou vragen!
– Inderdaad.
– (zucht…)
(na een lange stilte)
– Gaat u…
– Nee.
– Gaat u vandaag nog…
– Nee, zei ik.
– Maar…
(hervat het gesprek)
– Wat vindt u van de klimaatcrisis?
– (zwijgt)
– Wat vindt u van de opwarming van de Aarde?
– Moet ik daar iets van vinden?
– Ja.
– Ik vind dat erg.
– Ik ook!
– En dringend.
– Wat zegt u?
– Dringend. Ik vind dat dringend.
– Ik ook!
(een half uur later)
– Gaat u…
– Nee.
– Gaat u morgen…
– Nee, zeg ik.
– Maar…
– Laat nu maar.
– Mooi weer, hè?
– Niet weer, hè.
(een uur later)
– Het wordt al donker.
– Ja.
– En het wordt kouder.
– Ja, dat ook.
– We zitten hier al uren.
– Ja, dat denk ik ook.
– (zucht)
(nog een uur later)
– Ik kan mijn voeten niet meer voelen.
– Is dat zo?
– En mijn maag rammelt.
– Ik hoor het.
– U hoort het helemaal daar?
– Jazeker.
– Mijn achterwerk.
– Wat is er met je achterwerk.
– Doet zeer.
– Waarom?
– Van het zitten op deze harde bank.
– Ja, dat kan.
(heel laat)
– Ik zie helemaal niks meer.
– (zwijgt)
– Ik zie zelfs mijn voeten niet meer.
– Ik wel.
– Wat was dat?
– Wat?
– Wat was dat geluid?
– Geen idee.
– Zou het een monster zijn?
– Monsters bestaan niet.
– Wel.
– Nee.
– Ik ben koud.
– Oké.
– Ik ben erg koud.
– Dat kan.
– En moe.
– Dat ook nog.
– Oma, gaan we nu eindelijk naar binnen?