Dit is een waargebeurd verhaal. Het gebeurde zelfs tientallen keren, voordat we onze schoorsteen lieten afdekken met kippengaas.
Beeld je in: er staan drie kauwtjes op de rand van de schoorsteen. Hun zwarte silhouetten steken af tegen de heldere lucht.
Kauw, kauw! Woppa! Daar ga ik!
Oh, shit! Kauw, kauw, kauw! Wat is het hier krap.
Kauw! Ik kan mijn vleugels amper bewegen.
Ik zit bijna klem tussen de bakstenen.
En wie heeft er verdorie het licht uitgedaan? Kauw!
Au, wie gooit er een tak op mijn kop. Kauw, au!
Even wachten ja, het is mijn beurt! Mijn!
Fladderfladderdefladder. Kauw, kauw!
Hoppa, ik glij verder naar beneden.
Mijn vleugels schuren langs de zijkanten.
Fladderdefladder. Wooow!
En nog verder. Oeps, ai, kauw, kauw, kauw! Fladder, fladder.
Pff, bah, al dat roet, pff!
Zeg, wie gooit er die walnoot op mijn kop? Kauw!
Fladderdefladderdefladder.
Wat is dit verdomde vermoeiend.
Boink! Kauw! Oh, wacht eens, hier is dat luik.
Daar moet ik met mijn snavel op pikken, zeiden ze.
Pok, pok! Kauw! Kauw, kauw!
Oei, hij gaat open! Fladderdefladder, kauw, kauw!
Vaag zie ik een uitgestrekte arm met een werkhandschoen.
Dát hadden ze er niet bij verteld, de smeerlappen!
Fladder, fladder, fladder.
Kauw, kauw! Verdorie! Blijf van me af! Kauw!
Ik spring een paar keer omhoog, maar dan – kauw! – heeft hij mijn poten te pakken. Kauw, kauw, kauw! Hij trekt me naar beneden.
Ik knipper met mijn ogen tegen het felle licht en mijn hart gaat heftig tekeer.
Van schrik kan ik geen geluid meer uitbrengen.
De man klemt me stevig met zijn arm tegen zijn lichaam en loopt met me door het huis en dan naar buiten door de achterdeur.
Als hij buiten is gooit hij me omhoog en wég vlieg ik.
Woepie! Puf, puf. Kuchel. Hoera! Het is gelukt!
Ik vlieg met een grote boog terug naar de schoorsteen, terug naar mijn vrienden.
Kauw! Kauw, kauw! Aan de kant!
Ik wil nog een keer!