Tijdens haar dagelijkse wandeling door Rustig Belgisch Dorp vanmorgen, bleef De Maakster abrupt stilstaan toen ze op de oprit naar een huis iets zag liggen glimmen in de zon. Bukkend zag ze dat het een bankpasje was. Het adres op de kaart kwam overeen met dat van het huis waar ze voor stond, dus ze besloot aan te bellen. Er werd niet opengedaan, maar ze zag vanuit haar ooghoek een beweging achter het raam. Ze belde een tweede keer aan en deze keer keek ze direct naar het raam. Daar zag ze nog net iemand wegduiken achter een gordijn. Toen de voordeur ook na een derde keer aanbellen nog steeds niet geopend werd, liep ze over het netjes gemaaide gazon en klopte op het raam. Een oudere vrouw kwam aarzelend tevoorschijn, met rode wangen van de opwinding. De Maakster glimlachte vriendelijk, hield met haar ene hand het bankpasje omhoog en wees er met haar andere hand naar. De oude vrouw sloeg haar handen voor haar mond, werd nog roder, en besloot nu dan toch de voordeur op een kier open te doen. Ze schraapte haar keel en probeerde streng te klinken: ‘Jaaaaah? Wij doen nooit open voor vreemden!’. ‘Ik ben niet gevaarlijk, hoor,’ stelde De Maakster haar gerust. Ze hield de bankkaart op: ‘Is die misschien van u?’ De bewoonster slaakte een kreetje van opluchting. ‘Oh, die is van mijn man! We lopen er al uren naar te zoeken! Wilt u niet even binnenkomen?’ en ze opende de deur wijd. Voor iemand die beweerde nooit open te doen voor vreemden was dat wel erg moedig. De Maakster bedankte echter beleefd en vervolgde haar wandeling.
Twee straten verder, je gelooft het niet, vond De Maakster, jawel, opnieuw een bankpasje op de oprit van een huis! Ook deze lag te blinken in de zon. Er stond een naam van een vrouw op en daaronder ‘bewoner’, maar geen adres. De Maakster zag dat het huis waar ze voor stond drie deurbellen met naamkaartjes had, dus ze besloot aan te bellen. Terwijl ze geduldig het hele rijtje bellen twee keer probeerde, bleef ook hier de voordeur hermetisch gesloten. Óf hier was niemand thuis, óf hier deden ze óók niet open voor vreemden.
De Maakster had gezien dat aan de overkant van de weg een ouder echtpaar samen een auto aan het wassen was. Ze liep erheen en legde uit over de bankkaart die ze op de oprit aan de overkant gevonden had. De vrouw nam de kaart voorzichtig aan en bestudeerde hem minutenlang zwijgend. Toen vroeg haar man of hij hem ook even mocht zien. Ook hij keerde de kaart zwijgend om en om. Nadat de stilte ongemakkelijk werd, zei de vrouw ineens ‘Da’s fermilie van ons.’ De man, ook nog steeds met een peinzende blik op zijn gezicht, beaamde dat ‘Ja, da’s fermilie.’ Na nog zeker een volle minuut stilte wees de vrouw traag naar het huis aan de overkant en vertelde ‘Tja…., die woont daar. En daar wonen ook andere bewoonders. Gehántiekapten, ja…’ De Maakster reageerde opgelucht: ‘Ah, vandaar dat er ‘bewoner’ op de kaart staat. U kent die mensen?’ ‘Jah….?’ aarzelde de vrouw, en ‘Jah…?’ echode haar man vaag op de achtergrond. ’Kan ik de kaart bij u achterlaten dan? Zorgt u ervoor dat de eigenaar hem terugkrijgt?’ Ook daar moest het echtpaar, hij met de tuinslang en zij met een spons in de hand, nog eens diep over nadenken. Net toen De Maakster het gevoel kreeg dat ze alle contact met het in het niets starende echtpaar verloren was, besloot de man ‘Tja…., laat maar hier dan. Wij geven die wel af. Da’s fermilie van ons.’ Pfjew!
En als het toeval dan eenmaal op hol geslagen is, weet het van geen stoppen.
Verderop op haar wandeling, net voorbij de geldautomaat en de brillenwinkel, zag De Maakster opnieuw een plastic kaartje glimmen op de stoep voor haar voeten. Ze raapte hem op. Het kon geen bankpasje zijn, want deze was immers vierkant in plaats van rechthoekig. Het bleek een abonnementskaart voor de voetbalclub in de dichtstbijzijnde grote stad. De Maakster besloot dat ze voor vandaag genoeg goede daden verricht had, gooide het kaartje terug op de stoep, en wandelde verder.